dag

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Daagdaag

Sjabloon:=universeel=

Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van “g” (gram) met het voorvoegsel “da” (deca-)

Symbool

dag

  1. (natuurkunde)[[Categorie:Natuurkunde_in_het_Sjabloon:geentaal]], (eenheid)[[Categorie:Eenheid_in_het_Sjabloon:geentaal]] het symbool voor decagram, een massa (gewicht) van 10 gram of 0,01 kilogram
Verwante begrippen


Nederlands

Dag en nacht op planeet Aarde
Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de betekenis van ‘etmaal, tijd dat het licht is’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: dach
Oudnederlands: dag
Germaans: *dagaz
Indo-Europees: *dʰegʰ- (branden)

=

  • Verwant in Germaans:
West: Engels: day (Angelsaksisch: dæġ), Duits: Tag, (Oudhoogduits: tag), Fries: dei (Oudfries: dei, di)
Noord: Zweeds/Deens/Noors: dag, (Oudnoords: dagr), IJslands/Faeröers: dagur
Oost: Gotisch: dags
  • [B] uitspraakvariant van dagge, zie verder op die pagina [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord dag dagen
verkleinwoord dagje
daagje
dagjes
daagjes

Zelfstandig naamwoord

[A] dag m

  1. (astronomie) de aanwezigheid van elektromagnetische straling op de door de zon bestraalde helft van een planeet, en die vooral effecten als opwarming en verlichting veroorzaakt
    • In de zomer is het al vroeg dag. 
  2. (tijdrekening), (eenheid) tijd waarin een hemellichaam volledig om zijn eigen as draait (voor de aarde 24 uur)
    • Neem driemaal per dag deze pillen en u bent zo weer op de been. 
  3. (tijdrekening) tijd tussen zonsop- en zonsondergang
  4. dag van de arbeid: socialistische feestdag op 1 mei
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen
Verwante begrippen
Meroniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: op de dag
  • [1]: het is kort dag
er is haast bij
  • [1]: aan de dag brengen
bekendmaken
  • [1]: goed voor de dag komen
een goede indruk maken
  • [1]: voor de dag komen
opduiken
  • [1]: pluk de dag
profiteer van gunstige uren/tijden
  • [2]: vandaag de dag
tegenwoordig, in de huidige tijd
  • [2]: de oude dag
de tijd dat men oud is
  • [2]: heden ten dage
tegenwoordig, in de huidige tijd
  • [2]: betere dagen gekend hebben
in slechte staat zijn
  • [2]: dag en nacht
voortdurend
  • [2]: dag in, dag uit
voortdurend
  • [2]: elke dag maar weer
elke dag hetzelfde
  • [2]: een dezer dagen
tegenwoordig, gistereen of morgen
  • [2]: om de andere dag
telkens twee dagen later
  • [2]: voor dag en dauw
zeer vroeg in de morgen
  • [2]: met drie dagen verlengd
drie (kalender-)dagen erbij
  • [2]: juliaanse dag
in astronomie gebruikte doortellende dagnummmering (nieuwe dag begint op de middag)
  • [3]: de langste dag
de dag met de meeste uren licht (zonnewende 21 juni )
  • [3]: het aanbreken van de dag
het opkomen van de zon, het licht worden
  • [3]: het krieken van de dag
het opkomen van de zon, het licht worden
  • [3]: op klaarlichte dag
overdag wanneer het licht is
  • [1]: van de ene op de andere dag
heel plotseling
  • Aken en Keulen zijn niet op één dag gebouwd.
voor een uitgebreide klus heb je meer tijd nodig
  • Als Pasen en Pinksteren op één dag vallen
Iets wat nooit zal gebeuren
  • Een gat in de dag slapen
erg lang uitslapen
  • Elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar.
als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar
  • Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
men moet zich niet zorgen maken over de toekomst
  • Men moet de dag niet prijzen voor het avond is.
pas als alles gedaan is kun je zeggen of het goed ging
  • Sinds jaar en dag (zijn)
al heel lang
  • Voor dag en dauw (zijn)
heel vroeg
  • Werken zolang het dag is
werken zo lang iemand kan
Opmerkingen
  • Alleen de tijdsaanduidingen op -r blijven na een bepaald telwoord in het enkelvoud: drie uur, drie jaar; maar: drie dagen, drie weken, drie maanden.
Vertalingen

Tussenwerpsel

[A] dag

  1. ontmoetingsgroet
    • Dag. Ik ben Jan. 
  2. afscheidsgroet
    • Ik moet gaan. Dag. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • zeg maar dag met je handje
vergeet het maar
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord dag daggen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] dag m / v

  1. touw
  2. dolk, voegijzer
  • (uitspraakvariant van  dagge zn , "dolk")

Werkwoord

vervoeging van
daggen

[B] dag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daggen
    • Ik dag. 
  2. gebiedende wijs van daggen
    • Dag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daggen
    • Dag je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord dag dae


Woordafbreking
  • dag

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag (24 uur)
  2. dag (van zonsop- tot zonsondergang)

Tussenwerpsel

dag

  1. dag (ontmoetingsgroet)
  2. dag (afscheidsgroet)



Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord dagr
Naar frequentie 127
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dag     dagen     dage     dagene  
genitief   dags     dagens     dages     dagenes  

Zelfstandig naamwoord

dag, g

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag (24 uur)
  2. dag (van zonsop- tot zonsondergang)

Meer informatie


IJslands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
Naar frequentie 145

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van [[dagur#{{|no=1}}|dagur]][[Categorie:Zelfstandignaamwoordsvorm in het {{|no=1}}]]


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord dag dagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. (tijdrekening)(eenheid) dag
Afgeleide begrippen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord dagr
Naar frequentie 125
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dag     dagen     dager     dagene  
genitief   dags     dagens     dagers     dagenes  

Zelfstandig naamwoord

dag, m

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag (24 uur)
    «Året har 365 dager
    Het jaar heeft 365 dagen.
  2. dag (van zonsop- tot zonsondergang)
    «Det er en fin dag
    Het is een mooie dag.
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen

=

=

Verwante begrippen

=

=

Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: dag og natt
dag en nacht

Meer informatie


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord dagr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dag     dagen     dagar     dagane  
genitief   dags     dagens     dagars     daganes  

Zelfstandig naamwoord

dag, m

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag (24 uur)
  2. dag (van zonsop- tot zonsondergang)
    «Hektisk dag på glattisen: - Eg har ikkje hatt tid til å ete i heile dag
    Een jachtige dag met ijzel: - Ik heb de hele dag geen tijd gehad om te eten!
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

=

=

Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: dag og natt
dag en nacht

Meer informatie


Oudnederlands

enkelvoud meervoud
nominatief dag daga
genitief dages dago
datief dage dagon
accusatief dag daga

Zelfstandig naamwoord

dag m [1]

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag
    «Tradun mi fiunda mine allan dag
    Mijn vijanden vertrapten mij alle dagen.
Overerving en ontlening

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. accusatief mannelijk meervoud van [[dag#{{|no=1}}|dag]][[Categorie:Zelfstandignaamwoordsvorm in het {{|no=1}}]]

Verwijzingen


Turkmeens

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. berg


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord dag dagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dag

  1. (tijdrekening)(eenheid) dag


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dag     dagen     dagar     dagarna  
genitief   dags     dagens     dagars     dagarnas  

Zelfstandig naamwoord

dag, g

  1. (tijdrekening), (eenheid) dag
  2. dag (van zonsop- tot zonsondergang)

Meer informatie