pinksterdag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pinksterdag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pink·ster·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van pinkster zn en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pinksterdag | pinksterdagen |
verkleinwoord | pinksterdagje | pinksterdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de pinksterdag m
- (religie) een van de twee dagen van het pinksterfeest, pinksterzondag of pinkstermaandag
- De tweede pinksterdag is een officiële vrije dag.
- ▸ Nederlandse bioscopen hebben gisteren hun beste dag gehad sinds het begin van de coronapandemie twee jaar geleden. Op Eerste Pinksterdag gingen 189.263 mensen naar de film, meldt brancheorganisatie NVBF.[1]
Hyponiemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord pinksterdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Bioscopen draaien beste dag sinds begin coronacrisis” (6 juni 2022), NOS