weekdag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: weekdag (hulp, bestand)
- IPA: / ˈweɡdɑx / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋeɪ̯ɡdɑχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞eːɡdɑx/
- (Limburg): /ˈweːɡdɑx/
Woordafbreking
- week·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van week en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weekdag | weekdagen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
weekdag m
- (tijdrekening) een doordeweekse dag en kan betreffen maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
- Op een weekdag moet ik werken.
Antoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord weekdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "weekdag" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tijdrekening in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %