datief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • da·tief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord datief datieven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

datief m, de

  1. (grammatica) derde van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen, voor een meewerkend voorwerp. Voorbeeld: De datief van ik is mij of me: Je geeft mij/me een boek
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen datief
verbogen datieve
partitief datiefs - -

Bijvoeglijk naamwoord

datief

  1. (juridisch) door de rechter benoemd, ingesteld of opgedragen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen