daghuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·huur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord daghuur daghuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de daghuurv / m

  1. de hoeveelheid geld die men moet betalen om iets een dag te mogen gebruiken
    • Het tweetal heeft ook overdekte locaties op het oog. Scheggetman en Balster hebben al geïnformeerd naar de prijzen. Die hebben hun enthousiasme enigszins getemperd. ,,De Bouwmeester in Haaksbergen en de Pickerhal in Eibergen zijn goede locaties voor een overdekte rommelmarkt. Maar de daghuur van een hal kost 1.100 euro,” zegt Scheggetman, die geen hoge standprijzen wil doorberekenen aan de verkopers. [2] 
    • De fietstocht van het IVN is voor fl 3,- te koop bij museum Willem van Haren aan het Harensepad en bij de boekhandels aan de Dracht en de Oude Kofmarkt in Heerenveen. De fietstocht van het VVV is voor fl 4,- te koop bij de toeristeninformatie Heerenveen aan de Van Kleffenslaan. Inl 05130-25555. Uitstekende, licht trappende sparta's zijn te huur bij fietshandel Veenstra bij het station van Heerenveen. Daghuur ƒ 7,50. Inl 05130-24010. [3] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen