datum
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- da·tum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘dagtekening’ voor het eerst aangetroffen in 1297 [1]
- Van het Latijnse "datum" (wat gegeven is)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | datum | data, datums |
verkleinwoord | datumpje | datumpjes |
Zelfstandig naamwoord
datum m
- (tijdrekening) een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
- De datum waarop de brief geschreven was is 11-04-1933.
- De ISO-8601 notering van de datum 28 juli 2016 is 2016-07-28 of 2016-W30-4
- ▸ Gebruikers van deze app lieten opmerkingen achter om kwaliteit en kwantiteit van het water aan te geven, voorzien van een datum, waaruit op te maken was of een bron wel of niet was opgedroogd.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een tijdsaanduiding die bestaant uit een dag(nummer), een maand en een jaar
Gangbaarheid
- Het woord datum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "datum" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "datum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Zelfstandig naamwoord
datum
- (tijdrekening) datum; een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
Fries
Zelfstandig naamwoord
datum
- (tijdrekening) datum; een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
Synoniemen
Tsjechisch
Uitspraak
Woordafbreking
- da·tum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn
Zelfstandig naamwoord
datum o
- (tijdrekening) datum; een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
- «Datum konání akce bylo stanoveno na zítřek.»
- De datum van de actie is vastgesteld op morgen.
- «Datum konání akce bylo stanoveno na zítřek.»
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | datum | data |
genitief | data | dat |
datief | datu | datům |
accusatief | datum | data |
vocatief | datum | data |
locatief | datu | datech |
instrumentalis | datem | daty |
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
- datum narození o – geboortedatum
- dnesní datum o – de datum van vandaag
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tijdrekening in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Afrikaans
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Tijdrekening in het Afrikaans
- Woorden in het Fries
- Zelfstandig naamwoord in het Fries
- Tijdrekening in het Fries
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Woorden in het Tsjechisch met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Tijdrekening in het Tsjechisch
- Onzijdig zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch