driedaags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·daags
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen driedaags
verbogen driedaagse
partitief driedaags

Bijvoeglijk naamwoord

driedaags

  1. dat iets wat drie dagen duurt
    • Omdat we ook vrijdag vrij hadden konden we een driedaagse vakantie houden. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be