dagkoers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·koers
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagkoers dagkoersen
verkleinwoord dagkoersje dagkoersjes

Zelfstandig naamwoord

de dagkoersm

  1. wat men op een bepaalde dag voor iets wenst te betalen
     Hij deed een bieding van iets boven de dagkoers, maar de aandeelhouders, allerminst tot verkoop verplicht, bleken daar in het geheel ook niet toe genegen[1]
     Ook de bookmakers komen er niet uit wie de premier wordt. De afgelopen verkiezingen bleek het gokgedrag een goede voorspeller te zijn, maar daar valt nu niet veel uit af te leiden. Inzetten op Labour-leider Miliband of Conservatief Cameron levert volgens de dagkoers vandaag precies evenveel op.[2]
  2. (sport) race die één dag duurt
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Gewassen vlees” op Wikipedia (2014), Em. Querido's Uitgeverij op Wikipedia, ISBN 9789021436173
  2. Bronlink geraadpleegd op 3 mei 2022 Weblink bron “Laatste peiling Britse verkiezingen: nek-aan-nek” (6-05-2015), NOS