Naar inhoud springen

tijd

Uit WikiWoordenboek
  • tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord tijd tijden
verkleinwoord tijdje tijdjes

detijdm

  1. onstuitbare gang der dingen van toekomst door het heden naar het verleden
    • Doorheen de tijd heeft de aarde al heel wat evoluties meegemaakt. 
     Ze zeiden dat het de koudste winter sinds honderd jaar was of in elk geval zo ver terug in de tijd als iemand zich kon herinneren. Het kwik daalde soms tot rond de -40, hoewel de wind minder erg was dan daarboven op de vlakte.[2]
  2. duur van de gelegenheid om iets te doen
    • Je moet hem even de tijd gunnen om dit werk af te maken. 
     Geen tijd meer om van de top af te komen.[3]
     Zeebiologen waarschuwden begin vorig jaar al dat de aanhoudende recordtemperaturen van het zeewater tot grootschalige verbleking van het koraal zou leiden. Die hoge temperaturen zijn het gevolg van de klimaatverandering en het periodieke weerfenomeen El Niño, dat gepaard gaat met opwarming van het zeewater in de Stille Oceaan. De daarop volgende La Niña die op haar beurt voor afkoeling zorgt, duurde korter dan normaal, waardoor de riffen geen tijd hadden om te herstellen.[4]
  3. (sport) gemeten duur waarbinnen een bepaalde prestatie is geleverd als maatstaf voor succes
    • De wielrenner heeft ondanks zijn blessure een goede tijd gereden. 
     De estafettezwemsters bereikten de finale van de 4 x 100 meter vrije slag met de tweede tijd, achter Australië.[5]
  4. bepaalde periode waarin iets gebeurt
    • Het voorjaar is een goede tijd het huis schoon te maken. 
     De universiteit legt de bezuiniging, ingegeven door structurele tekorten bij aardwetenschappen, uit als een "strategische keuze" waarbij onderzoek en onderwijs zich nu gaan richten op de hedendaagse klimaatverandering en urgente vraagstukken als natuurrampen en klimaatsystemen. "We begrijpen dat dit een ingrijpend plan is voor studenten en medewerkers. We doen onze uiterste best om in deze onzekere tijd betrokken medewerkers en studenten zo goed mogelijk te informeren."[6]
     Dan kan hij er staan en zeggen dat hij zich in deze moeilijke tijden et cetera et cetera toch heeft opgeofferd uit liefde voor zowel zijn dochter als de tradities van zijn geslacht.[2]
  5. bepaald moment waarop iets gebeurt
    • Het is nu tijd om te beginnen. 
  • er zit een mooie tijd aan te komen

tijd

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]
  1. "tijd" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. 1 2
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 23 april 2025 Weblink bron “Meer dan 80 procent van koraalriffen lijdt onder hittestress, mogelijk onherstelbaar” (23 april 2025), NOS
  5. Bronlink geraadpleegd op 29 juli 2023 Weblink bron “De belangrijkste prestaties van Team NL op zaterdag 24 juli” (24 juli 2021) op nrc.nl op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 6 mei 2025 Weblink bron
    Sven Schaap
    “Werkveld luidt noodklok op actiedag tegen verdwijnen aardwetenschappen VU” (6 mei 2025), NOS
  7. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be