dagtaak
Uiterlijk
- dag·taak
- samenstelling van dag en taak [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagtaak | dagtaken |
verkleinwoord |
- het werk dat men iedere dag moet doen en dat de volle dag duurt
- Aan een overvolle inbox hebben we al snel een dagtaak. Hoe erg is dat eigenlijk? En wat kun je eraan doen?[2]
- een werkje dat een dag kost
- Het woord dagtaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dagtaak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Marloe van der Schrier 29 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be