Naar inhoud springen

zomertijd

Uit WikiWoordenboek
  • zo·mer·tijd

.

enkelvoud meervoud
naamwoord zomertijd -
verkleinwoord - -

dezomertijdm

  1. regeling waarbij de klok vanaf een moment in de lente tot een moment in de herfst een uur vooruit wordt gezet, met als hoofddoel meer van het daglicht te profiteren
     Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effecten van de zomertijd op ons lichaam.[3]
  2. deel van het jaar waarin de zon langer schijnt en het warmer is, vaak gebruikt voor een ruimere periode dan de meteorologische zomer
     Op de zomertijd volgt onherroepelijk de wintertijd. Dat is een oud gegeven, maar daarom niet minder waar. Is het in de wintertijd vaak koud, in de zomertijd is het meestal warm. Alles groeit en bloeit. De bomen zijn vol groene bladeren en het water in de vijvers of in de beken en bergstromen is helder en sprankelend schoon in de schittering van de zon. Ja, dat is de zomertijd.[4]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]