sportdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportdag sportdagen
verkleinwoord sportdagje sportdagjes

Zelfstandig naamwoord

de sportdagm

  1. Een dag waarop de normale werkzaamheden niet worden verricht maar gesport wordt door personeel of leerlingen vaak ook bedoeld voor het maken van informele contacten.
    • Tijdens de sportdag kunnen de leraren vergaderen 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be