daglicht

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·licht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord daglicht -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

daglicht o

  1. licht van de zon dat overdag de wereld verlicht
    • Bij daglicht zijn kleuren veel beter te zien. 
     De diarreeaanval had als een sluipmoordenaar in vol daglicht toegeslagen.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
Uitdrukkingen en gezegden
  • dat kan het daglicht niet verdragen
dat is verboden en moet dus verborgen blijven
  • iemand in een kwaad daglicht stellen
zeggen dat iemand dingen doet die fout zijn (en dus het daglicht niet kunnen verdragen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be