berg

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Berg
De berg Pico Ruivo op Madeira

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg
Woordherkomst en -opbouw
  • via Middelnederlands berch van Oudnederlands berg; in de betekenis van ‘hoge terreinverheffing’ voor het eerst aangetroffen in 865.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands berch, ontwikkeld uit Oergermaans *berga- ‘berg, heuvel’, bij Indo-Europees *bʰerǵʰ- ‘zich verheffen’, waartoe ook Russisch béreg ‘oever’, Hittitisch parku- ‘hoog’, parkiya- ‘zich verheffen, groeien’, Tochaars pärk- ‘opkomen’ en Armeens berj ‘hoogte’ behoren.[2] Evenals Nederduits Barg, Duits Berg, Fries berch en Engels (vaktaal) barrow ‘grafheuvel’.
enkelvoud meervoud
naamwoord berg bergen
verkleinwoord (bergje) (bergjes)

Zelfstandig naamwoord

de bergm

  1. (geologie) een substantiële opzichzelfstaande verhoging van de aardkorst
    • In het platte Nederland noemen we iets al snel een berg. 
     Het is zeven kilometer klimmen naar 1148 meter en er zitten huiveringwekkende stijgingspercentages tussen, van boven de 20 procent. Het is de vierde keer dat de Tour de berg aandoet, na etappes in 2012, 2014 en 2017.[3]
  2. (figuurlijk), (informeel) een grote hoeveelheid
    • Een berg geld. 
Synoniemen
Antoniemen
Meroniemen
Holoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • iemand gouden bergen beloven
iemand veel moois beloven maar de beloften niet nakomen
  • als een berg ergens tegenop zien
verwachten dat iets heel moeilijk of vervelend zal zijn
 Veel mensen zien als een berg op tegen de belastingaangifte. Bijna 40 procent besteedt het invullen ervan weleens uit, zo bleek eerder dit jaar uit een enquête van de Consumentenbond. Maar vaak is dat onnodig en het biedt ook geen garantie op een waterdichte aangifte.[4]
  • Bergen kunnen verzetten
veel (in hoeveelheid) werk kunnen doen
Spreekwoorden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bergen

berg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bergen
    • Ik berg. 
  2. gebiedende wijs van bergen
    • Berg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bergen
    • Berg je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "berg" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. berg op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 27 juni 2022 Weblink bron “Veel mensen zien als een berg op tegen de belastingaangifte. Bijna 40 procent besteedt het invullen ervan weleens uit, zo bleek eerder dit jaar uit een enquête van de Consumentenbond. Maar vaak is dat onnodig en het biedt ook geen garantie op een waterdichte aangifte.” (24 maart 2019), NU.nl
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afgeleid van het Nederlandse bergen
  • [B] Afgeleid van het Nederlandse berg

Werkwoord

berg [A]

  1. bergen; in veiligheid brengen
  2. bergen; het in de haven brengen van een schip met problemen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord berg berge

Zelfstandig naamwoord

berg [B]

  1. (geologie) berg; een substantiële opzichzelfstaande verhoging van de aardkorst
  2. (figuurlijk) berg; een grote hoeveelheid
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Overerving en ontlening

Meer informatie


Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA:
    • (enkelvoud): /ˈbǽrx/ (Etsbergs)
    • (meervoud): /ˈbæ̀rx/ (Etsbergs)
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

berg m

  1. (Hooglimburgs) (geologie) berg
  2. (Hooglimburgs) heuvel
  3. (Hooglimburgs) ophoging
  4. (Hooglimburgs) mesthoop
  5. (Hooglimburgs) gebergte
Verbuiging


Meer informatie


Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische ġebeorg

Zelfstandig naamwoord

berg

  1. bescherming, onderdak
  2. voogd, wachter
Schrijfwijzen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 7696
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   berg     berget     berg     berga
bergene  
genitief   bergs     bergets     bergs     berga
bergene  

Zelfstandig naamwoord

berg, o

  1. (geologie) berg (verhoging)
  2. (geologie) bergondergrond
    «På to meters dyp støtte de på berg
    Op twee meter diepte stootte zij op de bergondergrond.
  3. (figuurlijk) berg (hoeveelheid)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: her på berget
hier in de bergen (als geboortestreek)
  • [1]: over alle berg
uit de paardenpoten gekomen zijn
  • [1]: over berg og dal
over berg en dal
  • [2]: bygge på berg
op de bergondergrond bouwen
  • [3]: et berg av frukt
een berg vruchten
  • [3]: et berg av grønnsaker
een berg groenten

Zelfstandig naamwoord

berg, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van berg


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   berg     berget     berg     berga  

Zelfstandig naamwoord

berg o

  1. (geologie) berg (verhoging)
  2. (geologie) bergondergrond
  3. (figuurlijk) berg (hoeveelheid)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • [1]: Tru kan flytte berg.
Geloof kan bergen verplaatsen.
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: eit berg av mjølsekker
een berg meelzakken
  • [3]: eit berg av sild i sjøen
een berg van haringen in het meer

Zelfstandig naamwoord

berg, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van berg


Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • zn [A]: afkomstig van de Germaanse zelfstandige naamwoorden *berga- en *bergaz, die van het Indo-Germaanse zelfstandige naamwoord *bʰerg̑ʰos komt
  • zn [B]: Afkomstig van de Germaanse zelfstandige naamwoorden *berga- en *bergam, die van het Indo-Germaanse zelfstandige naamwoord *bʰerg̑ʰ- komt

Zelfstandig naamwoord

[A] berg, m

  1. (geologie) berg (verhoging)
  2. (geologie) bergspits, bergtop
  3. herberg, bescherming
Verbuiging
  • [1-2]: m (a), sterk
  • [3]: m (a), sterk
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: obanahtígér berg
bergspits, bergtop
Overerving en ontlening

Zelfstandig naamwoord

[B] berg, o

  1. (aardrijkskunde) toevlucht
Verbuiging
  • o (a), sterk
Afgeleide begrippen


Oudnederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *berga via het West-Proto-Germaanse *berg
enkelvoud meervoud
nominatief berg berga
genitief bergas bergo
datief berge bergon
accusatief berg berga

Zelfstandig naamwoord

berg m

  1. (geologie) berg; een substantiële opzichzelfstaande verhoging van de aardkorst
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Verwijzingen


Oudnoords

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

berg, o

  1. (geologie) berg
Synoniemen
Overerving en ontlening


Oudsaksisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *berga via het West-Proto-Germaanse *berg

Zelfstandig naamwoord

berg m

  1. (geologie) berg; een substantiële opzichzelfstaande verhoging van de aardkorst
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 2989
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   berg     berget     berg     bergen  
genitief   bergs     bergets     bergs     bergens  

Zelfstandig naamwoord

berg, o

  1. (geologie) berg
  2. (geologie) rots, steen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

berg

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van barn