stagedag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·ge·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stagedag stagedagen
verkleinwoord stagedagje stagedagjes

Zelfstandig naamwoord

de stagedagm

  1. een schooldag die je doorbrengt buiten de eigen onderwijsinstelling en dat je meer praktisch werk doet
    • Mijn gedachten gaan terug naar mijn eerste stagedag op een middelbare school. Ik studeerde voor lerares scheikunde. Onno, mijn stagebegeleider en leraar scheikunde, liet mij trots zijn scheikundekabinet zien. Ik zag twee werkende destillatie-opstellingen. ,,Hier maak ik mijn likeur”, zei hij. ,,Een stokerij dus! Mag dat wel?”, vroeg ik. ,,Geen idee”, antwoordde hij. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Karin den Heijer 4 oktober 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be