daga

Uit WikiWoordenboek

IJslands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ga
Naar frequentie 4664

Zelfstandig naamwoord

daga

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van dagur

Zelfstandig naamwoord

daga

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van dagur


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ga

Werkwoord

daga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dage
Schrijfwijzen

Werkwoord

daga

  1. voltooid (verleden) deelwoord van dage
Schrijfwijzen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ga

Werkwoord

daga

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast dage, zie aldaar

daga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van daga

daga

  1. voltooid (verleden) deelwoord van daga

daga

  1. gebiedende wijs van daga
Schrijfwijzen

Werkwoord

daga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dage

daga

  1. voltooid (verleden) deelwoord van dage

daga

  1. gebiedende wijs van dage
Schrijfwijzen


Oudnederlands

Woordafbreking
  • da·ga

Zelfstandig naamwoord

daga

  1. nominatief mannelijk meervoud van dag
  2. accusatief mannelijk meervoud van dag


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ga
enkelvoud meervoud
daga dagas

Zelfstandig naamwoord

daga v

  1. dolk
Synoniemen

Verwijzingen