koersdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koers·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koersdag koersdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de koersdagm

  1. (wielrennen) dag waarop een wielerwedstrijd wordt verreden
     Barry Markus, ook van Vacansoleil, kneep op de tiende koersdag na veertig kilometer vrijwillig in de remmen. De 22-jarige sprinter debuteerde in een grote ronde, maar kon geen rol van betekenis spelen.[1]
     "Hier heb ik vijf jaar op gewacht", zei de Belg, die vanwege een knie-operatie pas zijn achttiende koersdag van het seizoen beleefde." Ik dacht: als ze terugkomen, komen ze terug, maar ik wilde achteraf geen spijt hebben. Het zag er misschien niet uit, maar het ging wel hard."[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “De Gendt uit Vuelta gezet” (02-09-2013), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Bakelants wachtte vijf jaar op zege” (30-06-2013), NOS