vaardag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vaar·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaardag | vaardagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de vaardag m
- dat dat men vaart
- Neem voor elke vaartocht van huis een vuilniszak of plastic boodschappentassen voor afval mee
Verzamel daar elke vaardag het boordafval in [2] - Aan veel boten kun je aflezen dat er omwille van de prijs concessies zijn gedaan aan het materiaalgebruik, de pasvorm en het gebruiksgemak van het dekzeil. Maar goedkoop is vaak duurkoop. Want het is heel vervelend om na een heerlijke vaardag een half uur bezig te moeten zijn met het afdekken van de boot. Of te moeten constateren dat de prachtige sloep er met de buiskap op uitziet als een Pausmobiel. Want een boot ligt vaker stil dan dat deze vaart. [3]
- Neem voor elke vaartocht van huis een vuilniszak of plastic boodschappentassen voor afval mee
- dag die men nodig heeft om ergens naartoe te varen
- dag waarop gevaren kan worden
Synoniemen
- [1] zeedag
Antoniemen
- [1] ligdag
Gangbaarheid
- Het woord vaardag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vaardag" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 22 nov. 2014 Afval aan boord of overboord
- ↑ De Telegraaf 31 dec. 2014 Hoe belangrijk is een dekzeil?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be