sluitingsdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slui·tings·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sluitingsdag sluitingsdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sluitingsdagm [1]

  1. de dag dat een activiteit afgesloten wordt
     Over de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade is de laatste maanden vooral negatief geschreven. Werd bij aanvang gesproken over mogelijk twee miljoen betalende bezoekers, nu hoopt de organisatie dat de teller op de sluitingsdag op 680.000 staat. Het evenement heeft de gemeente bijna 85 miljoen euro gekost, ruim acht keer meer dan oorspronkelijk becijferd.[2]
  2. de dag dat een winkel of andere zaak gesloten is
     ,,Ons dagelijkse cafébezoek brengt routine in haar leven", weet Robertine's inwonende zoon Felix Leemans. ,,Moeder kent hier iedereen, en iedereen kent haar. Dit zijn haar vrienden. Enkel op woensdag - de sluitingsdag - zijn we er niet. Dan kijkt ze tv, of gaan we als ze daar om vraagt naar een naburig café."[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “De Floriade was een flop, maar de plantjes wil iedereen hebben” (Zaterdag 1 oktober 2022, 12:05), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 oktober 2022 Weblink bron
    Sven Ponsearts
    “97-jarige Robertine drinkt nog elke dag 15 'fluitjes'” (30-11-2017), Tubantia