zittingsdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·tings·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zittingsdag zittingsdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zittingsdagm

  1. dag dat een rechtbank een bepaalde zaak behandelt
     Aan het slot van de zittingsdag vertelde Atasoy over de in zijn ogen belachelijke eisen van de inspectie, bijvoorbeeld om vermeende radicale figuren buiten de deur te houden. Hoe moest hij tientallen salafistische ouders buiten de deur houden, gesteld dat die er zouden zijn?[2]
     Dat blijkt donderdag op de derde zittingsdag van het proces tegen B. (50), zijn schoonvader Jan te R. (75) en zijn vrouw Jolande te R. (51) uit Almelo.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Gemoederen lopen hoog op bij zitting Haga Lyceum” (11-11-2019), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Frank Timmers
    “Gedupeerden Almelose oplichter Henk B. eisen bijna miljoen euro schadevergoeding” (21-11-2019), Tubantia