zittingsdag
Uiterlijk
- Geluid: zittingsdag (hulp, bestand)
- zit·tings·dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zittingsdag | zittingsdagen |
verkleinwoord |
de zittingsdag m
- dag dat een rechtbank een bepaalde zaak behandelt
- ▸ Aan het slot van de zittingsdag vertelde Atasoy over de in zijn ogen belachelijke eisen van de inspectie, bijvoorbeeld om vermeende radicale figuren buiten de deur te houden. Hoe moest hij tientallen salafistische ouders buiten de deur houden, gesteld dat die er zouden zijn?[2]
- ▸ Dat blijkt donderdag op de derde zittingsdag van het proces tegen B. (50), zijn schoonvader Jan te R. (75) en zijn vrouw Jolande te R. (51) uit Almelo.[3]
1. dag dat een rechtbank een bepaalde zaak behandelt
- Het woord zittingsdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Gemoederen lopen hoog op bij zitting Haga Lyceum” (11-11-2019), Tubantia
- ↑ Weblink bron Frank Timmers“Gedupeerden Almelose oplichter Henk B. eisen bijna miljoen euro schadevergoeding” (21-11-2019), Tubantia