schooldag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- school·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van school en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schooldag | schooldagen |
verkleinwoord | schooldagje | schooldagjes |
Zelfstandig naamwoord
de schooldag m
- een dag in de week waarop men naar school gaat
- dag dat men naar school gaat
- ▸ Alles was nieuw voor me en ik nam het allemaal in me op als een kind op zijn eerste schooldag.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord schooldag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schooldag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be