ouderdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·der·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ouderdag ouderdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ouderdagm

  1. dag die iemand speciaal aan zijn of haar taken als ouder besteedt
    • De tendens om samen te zorgen leeft wel degelijk,' zegt Montanus. In toenemende mate zijn het de vaders en moeders die samen opvoeden. Ouderdagen, financiële zaken, helpen bij het huiswerk en de kinderen van en naar school brengen wordt steeds meer door beide ouders gedaan. [1] 
  2. dag die speciaal in het teken van ouders staat
    • Oppers voelt zich een pionier: ,,Ik ben niet verbaasd als ik weer eens een obstakel tegenkom. Bij het IMF ouderverlof als adopterende man krijgen was al een heel gedoe. Ook plaatsing op een Franse school was moeilijk, wat de overheid betrof. De schooldirectrice was juist heel meewerkend. Ze zei: `God, dat dat zomaar kan. Misschien moeten we van moederdag voortaan ouderdag maken.' [2] 
  3. dag dat ouders iets kunnen bezoeken waar hun kinderen werken, studeren of anderszins aan deelnemen
    • Bedrijven gaan zich gezinsvriendelijk (meubelzaken met kinderopvang, vakantieparken, universiteiten organiseren ouderdagen) opstellen, omdat steeds meer activiteiten en beslissingen in onderling overleg worden genomen dan louter individueel. [3] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. NRC 21 oktober 1998 `Nieuwe vader bestaat niet'
  2. NRC Wilfred Takken 5 januari 2002 Twee mannen en een baby
  3. NRC Drs. J. Renaud 4 oktober 2001 Gezin is niet dood 3
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be