Naar inhoud springen

dies

Uit WikiWoordenboek
  • dies

dies

  1. (verouderd) genitief van die: en wat ~ meer zij - enzovoorts.

de diesm

  1. jaarlijkse feestdag om de oprichting van een (studenten)vereniging of universiteit te vieren
  • Afgeleid van de uitdrukking dies natalis, letterlijk 'geboortedag' in het Latijn
  • In de betekenis van ‘jaarlijkse feestdag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]

(scheidbaar)
dies

  1. (verouderd) met die reden
    • De naam van Cassius adelt die praktijken; En dies verschuilt de tuchtiging haar hoofd 
54 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]


dies

  1. deze, dit
    «Dies ist mein Bruder.»
    Dit is mijn broer.


  • IPA: /ˈdɪ.eːs/

dĭēs m/v

  1. dag
  2. termijn
  3. tijd
  4. tijdstip, vastgestelde dag