donderdags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • don·der·dags
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen donderdags
verbogen donderdagse
partitief donderdags

Bijvoeglijk naamwoord

donderdags

  1. (tijdrekening) op de donderdag betrekking hebbend
    • Lekker onbezorgd een donderdags terrasje doen in Leuven! 

Bijwoord

donderdags

  1. (tijdrekening) op donderdagen
    • We gaan donderdags meestal winkelen. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid