bruiloftsdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brui·lofts·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bruiloftsdag bruiloftsdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bruiloftsdag m [1]

  1. de dag dat men een huwelijk sluit en de bruiloft viert
     De fotograaf zou aanwezig zijn bij het ochtendritueel van de bruid, de ceremonie, het diner en het feest. Ook zou hij een fotoboek leveren, verschillende grote prints, bewerkte foto's en een cd waarop ze allemaal stonden. Maar toen hun bruiloftsdag begon regende het en was Kilcourse te laat.[2]
     Weliswaar was het Afrikaanse geld de absolute voorwaarde voor baron Von Freital geweest, tot aan de bruiloftsdag van zijn dochter beschouwde hij zichzelf als haar eigenaar, met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee hij zeilboten en kastelen bezat.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 juli 2022 Weblink bron “Huwelijksfotograaf had alleen oog voor borsten en billen van bruidsmeisjes” (20-02-2018), Tubantia
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142