bezoekdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zoek·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezoekdag | bezoekdagen |
verkleinwoord | bezoekdagje | bezoekdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de bezoekdag m
- dag dat men iets of iemand kan of mag bezoeken
Gangbaarheid
- Het woord bezoekdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.