zaterdags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ter·dags
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zaterdags
verbogen zaterdagse
partitief zaterdags

Bijvoeglijk naamwoord

zaterdags

  1. (tijdrekening) op de zaterdag betrekking hebbend
    • Lekker onbezorgd een zaterdags terrasje doen in Leuven! 

Bijwoord

zaterdags

  1. (tijdrekening) op zaterdagen
    • We gaan zaterdags meestal winkelen. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be