enkelvoud
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- en·kel·voud
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vorm van woord die aangeeft dat er slechts van één exemplaar sprake is’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1]
- Afgeleid van enkel met het achtervoegsel -voud
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | enkelvoud | enkelvouden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert
Gangbaarheid
- Het woord enkelvoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "enkelvoud" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "enkelvoud" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -voud in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %