Naar inhoud springen

Nederlands

Uit WikiWoordenboek
ISO 639-3
nld
volledig
und:ine:gem:gmw:nld
bestand
  • Ne·der·lands
enkelvoudbezitsvorm meervoud
naamwoord Nederlands- -
verkleinwoord -- -

hetNederlandso

  1. geen meervoud (taal) West-Germaanse taal die wordt gesproken door 25 miljoen mensen in Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, België en Suriname
    • Voor Duitssprekende mensen is het Nederlands vaak een makkelijk te leren taal. 
     'Maar dit vrouwtje snapt het niet helemaal,' ging ze verder op fluistertoon, alsof de receptioniste pardoes Nederlands zou kunnen verstaan.[1]
     Hij kon zelfs een beetje Nederlands spreken, maar we gingen toch snel weer over op Engels.[2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen NederlandsNederlandserNederlandst
verbogen NederlandseNederlandsereNederlandste
partitief NederlandsNederlandsers-

Nederlands

  1. (demoniem) met betrekking tot Nederland of de Nederlandse taal
     'Er is een klacht tegen je ingediend bijm het College van Toezicht van het Nederlands Instituut voor Psychologen„ Je moet inhoudelijk reageren vóór 27 september.[1]
  1. 1 2
    Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia


Nederlands

  1. (taal) Nederlands

Nederlands

  1. (demoniem) Nederlands
  • Ne·der·lands
Naar frequentie zeldzaam

Nederlands

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van Nederland
  • Ne·der·lands

Nederlands

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van Nederland
  • Ne·der·lands

Nederlands o

  1. (taal) een Germaanse taal die veel gesproken wordt in Nederland en Vlaanderen