zaterdag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ter·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaterdag zaterdagen
verkleinwoord zaterdagje zaterdagjes

Zelfstandig naamwoord

de zaterdagm

  1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt
    • Zaterdag is de eerste dag van het weekend. 
    «Zaterdag is de zevende dag van de week.»
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen