eendaags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·daags
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eendaags
verbogen eendaagse
partitief eendaags

Bijvoeglijk naamwoord

eendaags

  1. van iets dat het één dag duurt of een geldigheid heeft van één dag
    • Sprinters: ze bewaren al hun kracht voor de laatste 300 meter van een rit. Dan schieten ze als een katapult naar voren om als eerste aan de eindstreep te zijn. Sprinters kunnen ondanks al hun kracht absoluut niet klimmen. Daarvoor wegen ze verhoudingsgewijs te veel. Ze mikken op eendagswedstrijden en etappes in meerdaagse wedstrijden. Op dit moment heeft Nederland één renner die zich af en toe met de sprinttop kan meten: Nederlands kampioen Dylan Groenewegen.[1] 
    • Het Turkse consulaat in Rotterdam neemt paspoorten in beslag van Turken die banden zouden hebben met de Gülen-beweging. In het consulaat krijgen zij te horen dat ze te boek staan als voortvluchtige en dat zij een eendaags paspoort kunnen krijgen om naar Turkije te vliegen. Daar moeten zij voor de rechter hun onschuld bewijzen, voordat zij een nieuw Turks paspoort krijgen, schrijft Trouw.[2]  

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Joram Bolle 1 april 2017
  2. Volkskrant 17 februari 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be