pannenkoekendag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pan·nen·koe·ken·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van pannenkoek en dag met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pannenkoekendag | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de pannenkoekendag m
- dag waarop er in het hele land pannenkoeken worden gebakken, onder meer op vastenavond.
Synoniemen
Schrijfwijzen
Vertalingen
1. dag waarop er in het hele land pannenkoeken worden gebakken, onder meer op vastenavond.
Gangbaarheid
- Het woord 'pannenkoekendag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.