maandags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maan·dags
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van maandag met het achtervoegsel -s
stellend
onverbogen maandags
verbogen maandagse
partitief maandags

Bijvoeglijk naamwoord

maandags

  1. (tijdrekening) op de maandag betrekking hebbend
    • Lekker onbezorgd een maandags terrasje doen in Leuven! 

Bijwoord

maandags

  1. (tijdrekening) op maandagen
    • We gaan maandags meestal winkelen. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be