maandagmorgen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maan·dag·mor·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maandagmorgen maandagmorgens
verkleinwoord maandagmorgentje maandagmorgentjes

Zelfstandig naamwoord

de maandagmorgenm

  1. (tijdrekening) de uren van een maandag tussen de nachtelijke uren en de middag, de morgen van maandag
    • We hebben die hele maandagmorgen in het ziekenhuis doorgebracht. 

Bijwoord

maandagmorgen

  1. (tijdrekening) in de morgen van de maandag
    • Kun je maandagmorgen ook komen? 
     Opperste concentratie in de coulissen van De Bond. Gespannen staan de leerlingen uit groep 8C van de basisschool Drie-eenheid maandagmorgen naar hun klasgenoten te kijken die op dat moment in de schijnwerpers staan. Als er al wat wordt gezegd, gebeurt dat op een fluistertoon die op de bühne niet te horen is.[1]
     Gerard Sanderinks ict-bedrijf Centric wankelt onder de aanhoudende stroom van slechte publiciteit. Die opmerkelijke bekentenis deed bestuursvoorzitter Louis Luijten maandagmorgen in de rechtszaal in Almelo.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Redactie
    “Afscheidsmusical groepen 8 in stadstheater Oldenzaal” (11-07-2016), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron “Na elk krantenartikel lijdt Gerard Sanderinks Centric verlies: ‘We worden afgeschilderd als domme mensen’” (26-04-2022), Tubantia