winterdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- win·ter·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van winter en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winterdag | winterdagen |
verkleinwoord | winterdagje | winterdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de winterdag m
- (meteorologie) een dag in december, januari of februari
- ▸ De broers hadden zich op identieke manier uitgerust toen ze na het ontbijt de schitterende winterdag in stapten.[1]
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. winterdag
Gangbaarheid
- Het woord winterdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "winterdag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be