juniorentijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·ni·o·ren·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord juniorentijd juniorentijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de juniorentijdm

  1. (sport) periode van iemands leven dat men kan meedoen met de klasse van de jongere sporters; de tijd van iemands leven dat iemand nog jong is
     Volgens Tuitert, die Coopmans ook alleen kent uit zijn juniorentijd, is Coopmans niet de man die met de vuist op tafel zal slaan. "Nee, ik denk het niet", zegt Tuitert. "En tussen regels door lees ik dat Kramer ook denkt van niet."[1]
     In het hedendaagse vrouwenpeloton fietst een vergelijkbare alleskunner rond: Pauline Ferrand-Prèvot. Eentje van de overtreffende trap zelfs. Want waar bij het opmerkelijke succesverhaal van Sagan ook de uitslagenlijsten uit zijn juniorentijd erbij gehaald moeten worden, onderscheidde de Française zich in die drie verschillende disciplines ook bij de senioren op mondiaal niveau.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 oktober 2022 Weblink bron “Twijfels over schaatsbondscoach: 'Niet de man die met vuist op tafel slaat'” (Zondag 30 december 2018), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 11 oktober 2022 Weblink bron “Mountainbikers klaar voor WK-start op bekend terrein in Val di Sole” (Zaterdag 28 augustus 2021), NOS