zendtijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zend·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zendtijd zendtijden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zendtijdm

  1. de tijdsduur van een uitzending van een radio- of televisieprogramma
    • Publieke omroepen krijgen een bepaalde hoeveelheid zendtijd toebedeeld op basis van het aantal leden van de desbetreffende omroep. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be