stagetijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sta·ge·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stage zn en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stagetijd | stagetijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de stagetijd m
- de periode dat men tijdens een opleiding onder begeleiding in een bedrijf werkt
- Van Bijsterveldt zou zich moeten richten op het verbeteren van de lerarenopleidingen. Ze moet dit vanwege de overheid directiever en met meer vaart doen dan nu het geval is. Stel hogere toelatingseisen, verbeter de inhoud van het curriculum en verhoog het niveau ervan, stel hogere eisen aan het niveau van de lerarenopleiders en aan het leren op de werkplek (de stagetijd).[1]
- Vóór de stagetijd voor de klas staan en intussen je bevoegdheid halen als leraar. Heel belangrijk voor het kweken van pedagogische vaardigheden. `Het meest verraste mij hoe hard de leraar moet werken.'[2]
Gangbaarheid
- Het woord stagetijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stagetijd" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Volkskrant Edith Hooge 9 december 2010
- ↑ NRC Jacqueline Kuijpers 6 december 2003
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be