rottijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rot·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rottijd rottijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rottijdm

  1. vervelende periode
    • Heleen en Ton van Royen gingen in januari 2013 na 20 jaar officieel uit elkaar, waarna het stel in gescheiden huizen bleef wonen in Portugal. "Een vreselijke rottijd." Zo omschreef oud-presentator Ton het jaar dat volgde op de breuk. In het AD: "We hebben heel rationeel en in goede harmonie een punt achter ons huwelijk gezet. Maar toen de scheiding eenmaal een feit was, kwam de echte klap. Ik had het gevoel te hebben gefaald als vader." [1] 
    • Partijgenoot Ben Knapen, staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking, weet nog niet wat hij gaat doen nu hij Den Haag verlaat. Vertrekken stemt hem "een beetje weemoedig". "Als dat niet zo zou zijn, was het niet goed want dat zou betekenen dat ik een rottijd heb gehad. En dat is zeker niet zo", aldus Knapen. [2] 
    • Margot Boer zakte vorig seizoen diep weg en beleefde naar eigen zeggen een rottijd. Op sportgebied, maar vooral ook privé. De schaatsster heeft nu alle zorgen achter zich gelaten en pakte zaterdag bij de Nederlandse afstandskampioenschappen overtuigend goud op de 500 meter. [3] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen