Naar inhoud springen

nazitijd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·zi·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nazitijd nazitijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nazitijdm

  1. (geschiedenis) tijdperk met een nationaalsocialistisch regime
     Ik geloof dat we het hadden gekregen van onze buren, bejaarde Duitse pacifisten die in de nazitijd in Duitsland gevangen hadden gezeten.[1]
     Dat Kats nu in de Bondsdag mag spreken, heeft voor haar als Joodse vrouw een extra lading, vertelt ze. "Het is nu de Bondsdag, maar het was in de nazitijd het Rijksdaggebouw."[2]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Laura Cumming
    “Donderslag” (2023), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045045368
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 mei 2024 Weblink bron “Holocaust-overlevenden spreken bij VN en Bondsdag: 'Denk niet in groepen'” (Vrijdag 27 januari 2023, 08:44), NOS