richttijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • richt·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord richttijd richttijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de richttijdm

  1. de tijd die men denkt nodig te hebben voor een bepaalde (sport)activiteit
    • Voor het deelnemersveld betekent dat ook dat het niveauverschil groot kan zijn. Daarom wordt bij inschrijving gevraagd naar een richttijd die de sporter bij eerdere wedstrijden op die afstand heeft behaald. Op basis daarvan worden ze ingedeeld in kleine groepjes met een zelfde richttijd. Zo heeft iedereen een reële kans om te winnen.[1] 
  2. de tijd en datum waarop je verwacht dat een activiteit voltooid is
    • Uiteindelijk wordt de intern gehanteerde richttijd van 1 september net niet gehaald: een deel van de goederen voor de Amsterdamse flagstore blijkt vertraagd. Het illustreert dat alles nog niet perfect loopt, stelt Van der Steen. ,,Veel zaken zitten pas op 70 procent. We moeten doorselecteren met mensen, systemen en ons assortiment.”[2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia 19-DECEMBER-2017
  2. Tubantia David Bremmer 09-SEPTEMBER-2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be