tijding
Uiterlijk
- tij·ding
- Van Middelnederlands tīdinghe. Verwant met Middelnederduits tīdinge / tidink, Middelhoogduits zītunge, Duits Zeitung, Angelsaksisch tīdung, Engels tidings, Oudfries tīdinge. [1][2]
- Afgeleid van het werkwoord tijden met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijding | tijdingen |
verkleinwoord | tijdinkje | tijdinkjes |
de tijding v
1.
- Het woord tijding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijding" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ tijding op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be