intijds

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·tijds
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

intijds [2]

  1. als er nog tijd voor is, (net) op tijd
     Wie zich niet intijds naar de winkel repte, kan zo'n pakketje ook zelf samenstellen: met een collectie zelfgemaakte scrubs bijvoorbeeld: eentje op basis van honing en citroen, komkommer en munt, of koffie en chocolade. De ingrediënten vind je vaak gewoon in je keukenkast.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. intijds op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Moederdag, is dat vandaag? 10 creatieve doe-het-zelf-cadeaus om de dag te redden” (6 mei 2016), De Morgen
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be