adventtijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·vent·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord adventtijd adventtijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de adventtijdm

  1. (kerst) (religie) de 24 dagen voor kerstmis
     Als alles volgens plan verloopt kunnen de parochianen de adventtijd weer in hun vertrouwde godshuis beleven. Vertrouwd, maar wel veel mooier dan voorheen. Want de restauratie brengt prachtige details weer tot leven.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 8 juni 2022 Weblink bron
    Marthy Rothe
    “Jozefkerk in de lappenmand” (11-10-2007), Tubantia