tijdbom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Een eenvoudige tijdbom.
Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·bom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdbom tijdbommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

tijdbom v/m [1]

  1. bom die door een tijdmechanisme op een bepaalde tijd ontploft
    • Gelukkig kon de tijdbom nog net op tijd onschadelijk gemaakt worden. 
  2. (figuurlijk)iets dat op een later tijdstip iets vervelends veroorzaakt
    • De klimaatverandering is een tikkende tijdbom. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen