Naar inhoud springen

bijtijds

Uit WikiWoordenboek
  • bij·tijds

bijtijds

  1. (ruim) binnen de beschikbare tijd, op tijd
    • Als je bijtijds vertrekt hoef je je niet te haasten. 
    • Hij had al zijn werkstukken bijtijds ingeleverd. 
    • Hij was nog een half uur doorgelopen en de Heuvels waren hoger en hoger geworden toen hij plotseling bijna struikelde. Hij kon zich nog bijtijds op de been houden. [1] 
97 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 120
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be