aanlooptijd
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanlooptijd (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanlopˌtɛid / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·loop·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aanloop ww en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanlooptijd | aanlooptijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
aanlooptijd m
- de tijd die verloopt tussen het starten van iets en het moment dat iets volledig werkzaam is
- Volgens VVD-Kamerlid Helma Lodders is de materie echter ’ingewikkeld’ en behoeft de belastingontwijkingsmaatregel daarom een lange aanlooptijd. Ook elders binnen de coalitie wordt bevestigd dat er om die reden marge tot 2023 is genomen.[1]
- Ik (86 jaar) ben na 70 jaar in één keer gestopt met roken, ik heb geen aanlooptijd genomen. Op 13 januari 2017 ben ik van het ene moment op het ander gestopt. Ik las op een bijsluiter: help uzelf en stop en dat heb ik meteen gedaan. Ik ben er trots op.[2]
- Het grootste probleem was tijd: "De aanvragen waren gedaan, maar ik kwam er snel achter dat we eigenlijk meer aanlooptijd nodig hadden voor het evement. Erg jammer, maar ja, ik heb gewoon een fout gemaakt. Gefaald, kun je ook zeggen."[3]
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanlooptijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.