privétijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·vé·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord privétijd privétijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de privétijdm

  1. de tijd die men heeft voor zijn eigen persoonlijke leven; vrije tijd
    • Ook als een werknemer wel is veroordeeld, en misschien zelfs gevangenisstraf heeft gekregen, zijn rechters niet altijd bereid om het dienstverband te ontbinden. Als het strafbare feit in privétijd is gepleegd en niets te maken heeft met het werk bijvoorbeeld. Bij deze afweging spelen echter ook de omstandigheden een rol. Het imago van de werkgever is één van die omstandigheden waarnaar wordt gekeken. In dit geval zou ontslag op termijn mogelijk kunnen zijn, maar dan zal minstens eerst duidelijk moeten zijn of de werknemer terecht is opgepakt en waarvoor.[1] 
    • Ontslag van een werknemer op grond van dingen die hij in zijn privétijd doet, is veel lastiger dan iemand ontslaan op grond van iets dat hij in het kader van zijn dienstverband doet of heeft gedaan. Een nevenwerkzaamhedenbeding in een arbeidsovereenkomst, kan een werkgever meer kans van slagen geven in een ontslagprocedure, als de werknemer de nevenwerkzaamheden niet heeft gemeld.[2] 
Antoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf EDITH VAN SCHIE, ARBEIDSRECHTJURIST XPERTHR 06 feb. 2018
  2. de Telegraaf EDITH VAN SCHIE, ARBEIDSRECHTJURIST XPERTHR 20 jun. 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be