verkiezingstijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

verkiezingstijd
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·kie·zings·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verkiezingstijd verkiezingstijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verkiezingstijdm

  1. periode rond de verkiezingen
     Ponti reisde stad en land af en sprak in volgepakte verenigingshuizen en universiteitsaula's, blijkbaar onder de radar van de burgerlijke media, omdat het verkiezingstijd was.[2]
     Op langere termijn zie je zeker een toenemende fragmentatie, maar in verkiezingstijd komt de machtsvraag altijd nadrukkelijk op tafel: welke partijen gaan regeren en wie mag de premier leveren?[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044640496
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 september 2022 Weblink bron “Peilingwijzer: 50Plus in de lift, Forum kruipt weer omhoog” (Woensdag 29 januari 2020), NOS