wintertijd
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wintertijd (hulp, bestand)
Woordafbreking
- win·ter·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van winter en tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintertijd | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de wintertijd m
- de tijd zoals die geldt in de herfst- en wintermaanden, zonder dat de klok een uur vooruit is gezet
- In Nederland is de wintertijd geldig van eind oktober tot en met eind maart.
- de koude periode van het jaar
- ▸ Met natuurlijk dit verschil dat het toen niet nodig was om de stammen boven open vuur te houden als je ze samen moest voegen. Omdat daar geen bruggenbouw mogelijk was geweest in de wintertijd.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de tijd zoals die geldt in de herfst- en wintermaanden, zonder dat de klok een uur vooruit is gezet
Gangbaarheid
- Het woord wintertijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "wintertijd" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be